Aansprakelijkheid bestuurder stichting bij aankoop pand

De heer X is bestuurder van een stichting met als doelomschrijving het begeleiden van jongeren. De stichting koopt een pand voor € 425.000. In de koopovereenkomst staat een standaard boetebepaling (10%) bij niet afname. De stichting, vertegenwoordigd door X, laat zich verleiden het financieringsvoorbehoud te schrappen. Overeengekomen wordt dat de stichting een bankgarantie stelt. De stichting koopt ook het naastgelegen pand met daarin een kookstudio.

De stichting laat na de bankgarantie te stellen en meldt aan de verkopers dat zij de financiering niet rond krijgt. De verkopers ontbinden de koopovereenkomst en maken aanspraak op de contractueel overeengekomen boete.  De rechtbank veroordeelt de stichting bij verstek tot betaling. De stichting voldoet niet aan het vonnis, en failleert.  Er zijn geen baten.

De verkopers richten hun pijlen vervolgens op de bestuurder van de stichting. Zij stellen dat gebleken is dat de stichting geen enkel vermogen had, dat de stichting geheel afhankelijk was van geldschieters waarvan een aantal zich ten tijde van de koop terug hadden getrokken, dat de koopprijs te hoog was en dat de stichting geen taxatie had laten verrichten. De stichting had zich bovendien niet deskundig had laten bijstaan, heeft evenmin het pand van de buren afgenomen. De stichting heeft tenslotte een haalbaarheidsonderzoek van het IMK niet afgewacht.

Nadat de rechtbank de verkopers al in het gelijk had gesteld oordeelt het hof dat de aangesproken bestuurder zich bij het aangaan van de koopovereenkomst had behoren te realiseren dat de stichting haar verplichtingen uit de koopovereenkomst niet zou kunnen nakomen en evenmin verhaal zou bieden. De stichting had bovendien de schijn van kredietwaardigheid gewekt. De bestuurder valt van dit alles een ernstig verwijt te maken. Zonder tegenbewijs, die kans wordt de bestuurder nog gegund, zal de bestuurder in privé worden veroordeeld de schade van de verkopers te voldoen.

 

Commentaar mr E.Bakhuis

Het gerechtshof (ECLI:NL:GHARL:2014:2007) oordeelt op grond van hand van de zogenaamde “Beklamel-maatstaf” dat de bestuurder aansprakelijk is. Die maatstaf houdt in dat een bestuurder van een vennootschap of, zoals hier, een stichting, persoonlijk aansprakelijk kan zijn indien hij als bestuurder bij het aangaan van verbintenissen wist, of redelijkerwijs behoorde te weten dat de Stichting niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Omdat de bestuurder namens de stichting had ingestemd met het laten vervallen van het financieringsvoorbehoud, heeft de stichting de schijn van kredietwaardigheid opgewekt.

mr. E. Bakhuis